-
1 fail
n. onvoldoende (schoolexamen), falen--------v. mislukken, (laten) zakken; nalaten; in de steek laten; oprakenfail1♦voorbeelden:¶ without fail • zonder mankeren/falen, stellig————————fail21 tekortschieten ⇒ ontbreken, het begeven2 afnemen ⇒ op raken, verzwakken4 mislukken ⇒ het niet halen, het laten afweten♦voorbeelden:words failed me • ik kon geen woorden vindenthe crops will fail this year • de oogst zal dit jaar mislukkenhe failed in his duty • hij deed zijn plicht nietII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nalaten ⇒ niet in staat zijn/er niet in slagen♦voorbeelden: -
2 drop
n. druppel; snoepje; val--------v. vallen; laten vallen; naar beneden halen; naar beneden komen; springen (met parachuut); laten verdwijnendrop1[ drop]2 zuurtje4 dropping ⇒ het afwerpen per parachute/uit vliegtuig♦voorbeelden:drop by drop, by/in drops • druppel voor druppelat the drop of a hat • meteen, bij de minste aanleidingII 〈 meervoud〉♦voorbeelden:————————drop2〈 dropped〉3 ophouden ⇒ verlopen, uitvallen4 dalen ⇒ afnemen, zakken♦voorbeelden:〈 slang〉 drop dead! • val dood!drop away • geleidelijk afnemen, teruglopen¶ drop back/behind • achterblijven, achtergelaten wordendrop behind • achter raken bijII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 laten vallen ⇒ laten zakken, neerlaten3 laten varen ⇒ laten schieten, opgeven4 laten dalen ⇒ verminderen, verlagen7 afleveren ⇒ afgeven, afzetten♦voorbeelden:she dropped her eyes • zij sloeg haar ogen neer〈 informeel〉 drop it! • schei uit!, hou ermee op!drop me a line • schrijf me even een paar regeltjes→ drop off drop off/ -
3 sink
n. gootsteen; plaats waar leden van onderwereld samenkomen--------v. verzinken, zinken, ondergaan; tot zinken brengen; vallen; parachuutspringen; indringen; van honger omkomensink1[ singk] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 wasbak♦voorbeelden:————————sink21 (weg)zinken ⇒ (weg)zakken, verzakken3 afnemen ⇒ verflauwen, verdwijnen♦voorbeelden:sunken road • verzakte/holle wegsink to the ground • op de grond neerzijgenhis voice sank to a whisper • zijn stem daalde tot op fluisterniveausink in one's estimation • in iemands achting dalen5 his words will sink in • zijn woorden zullen inslaan/doordringenthe news finally sank into his mind • het nieuws drong eindelijk tot hem doorII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 (bal) in gat/korf krijgen 〈 golf, basketbal enz.〉♦voorbeelden:sink one's head into one's hands • zijn hoofd in zijn handen laten zakkensink a pole into the ground • een paal de grond in drijvenbe sunk • reddeloos verloren zijn -
4 lower
adj. lager; onderst--------n. duisternis--------v. lager maken, zachter maken; verminderen, minder maken; kleiner maken; devalueren; kleiner worden; kleineren; beledigen; verdrietig maken; kwaad zijnlower1[ looə] 〈bijvoeglijk naamwoord; vergrotende trap van low〉1 → low low/2 lager (gelegen) ⇒ onder-; van lage(r) orde♦voorbeelden:lower deck • benedendeklower jaw • onderkaak〈 drukwezen〉 lower case • onderkast, kleine letter(s)————————lower21 afnemen ⇒ minder worden, dalen, zakken2 → lour lour/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 let down
teleurgesteldlet down1 neerlaten ⇒ laten zakken, laten vallen♦voorbeelden:let down the sails • de zeilen strijken -
6 bury
v. begraven[ berrie] 〈 buried〉1 begraven ⇒ ter aarde bestellen; bedelven♦voorbeelden:bury one's head in one's hands • zijn hoofd in zijn handen laten zakkenbury oneself in one's books/studies • zich in zijn boeken/studie verdiepen -
7 pip
n. pit; oog (op dobbelstenen); toon (v. tijdsein); pluimveeziekte--------v. winnen (sl.); verslaan (sl.); mislukken (sl.); laten mislukken (sl.)pip1[ pip]II 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; the〉♦voorbeelden:————————pip2〈werkwoord; pipped〉 〈Brits-Engels; slang〉2 neerknallen ⇒ raken, treffen -
8 bear up
-
9 bury one's head in one's hands
-
10 douse
v. onderdompelen, nat maken; uitdoen (van licht)douse, dowse[ daus]3 water gooien over ⇒ kletsnat maken, onderdompelen♦voorbeelden:3 douse in/with • door en door nat maken met, doordrenken van -
11 ease down
ease down -
12 ease
n. gemak; rust; eenvoud--------v. gemakkelijk maken; kalmeren; vrijlaten; ontspannenease1[ ie:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 ongedwongenheid ⇒ gemak, comfort♦voorbeelden:1 with ease • gemakkelijk, met gemakat one's ease • op zijn gemak, rustigput/set someone at (his) ease • iemand op z'n gemak stellen/geruststellen————————ease21 afnemen ⇒ minder worden, (vaart) minderen♦voorbeelden:ease off/up • afnemen, verminderen, rustiger aan gaan doenease up on someone • minder streng zijn tegen iemandII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verlichten ⇒ doen afnemen/verminderen3 behoedzaam/omzichtig bewegen♦voorbeelden:ease back the throttle • gas terugnemenease off the lid • voorzichtig de deksel eraf halenshe eased the car from its narrow berth • behoedzaam reed ze de auto uit de nauwe parkeerplaats -
13 sink one's head into one's hands
sink one's head into one's hands -
14 droop
n. buiging, het naar beneden hangen--------v. neerhangen; verflauwendroop1[ droe:p] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉————————droop21 neerhangen ⇒ (af)hangen, slap zijn/worden, krom staan3 verflauwen ⇒ afnemen, verslappen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
15 fall away
-
16 fall
n. buiteling; afgang, val; ineenstorting; lawine; herfst; waterval; verleiding; afdaling; (gedurende aanval) landing van elke raket (geworpen gedurende het conflict tussen Israël en de Hizbollah in juli-augustus 2006)--------v. vallen; dalen; verminderen; omkeren, dichtbij komen; ruimte makenfall1[ fo:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:ride for a fall • zijn ondergang tegemoet gaanthe Fall (of man) • de zondeval————————fall21 vallen ⇒ om/neervallen, invallen 〈 van duisternis〉; afnemen, dalen 〈 van prijzen, barometer, stem〉; aflopen, afhellen 〈 van land〉2 ten onder gaan ⇒ vallen; sneuvelen; ingenomen worden 〈 van stad, fort〉; zijn (hoge) positie verliezen; 〈 religie〉 zondigen, onteerd worden 〈 van vrouw〉6 raken♦voorbeelden:fall to pieces • in stukken/kapot vallen 〈 ook figuurlijk〉fall on one's sword • zich op zijn zwaard stortenit fell on my way • het kwam op mijn padthe wind fell • de wind nam af, ging liggen〈 informeel〉 fall about (laughing/with laughter) • omrollen/omvallen (van het lachen)something to fall back on • iets om op terug te vallenfall over • omvallen〈 informeel〉 fall over backwards • zich uitsloven, zich in allerlei bochten wringenfall through • mislukkenthe town fell to the enemy • de stad viel in handen van de vijandfall for • zich laten overtuigen door, erin trappen; vallen op, verliefd worden opit fell to me to put the question • het was aan mij de vraag te stellenfall from grace • uit de gratie rakenNick's name fell • Nicks naam viel/werd genoemdfall asleep • in slaap vallenfall flat • niet inslaan, mislukkenfall short (of) • tekortschieten (voor), niet voldoen (aan)fall in love (with) • verliefd worden (op)→ fall away fall away/, fall down fall down/, fall in fall in/, fall into fall into/, fall in with fall in with/, fall off fall off/, fall out fall out/, fall to fall to/, let let/1 worden♦voorbeelden:fall silent • stil worden/vallen -
17 plump down
1 neerploffen ⇒ neervallen/zakkenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (plotseling) neergooien ⇒ neerploffen/kwakken, laten vallen -
18 sprawl
n. verspreide uitgerektheid--------v. armen en benen uitspreiden, nonchalant liggen; zich uitspreidensprawl1[ spro:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————sprawl21 armen en benen uitspreiden ⇒ nonchalant liggen, onderuit zakken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
19 tumble
n. buiteling, tuimeling--------v. vallen, laten vallen; delgentumble1[ tumbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 warboel♦voorbeelden:————————tumble21 vallen ⇒ tuimelen, struikelen♦voorbeelden:tumble over • omtuimelentumble down the stairs • van de trap rollen3 tumble into/out of bed • in zijn bed ploffen/uit zijn bed springentumble up the stairs • de trap(pen) opstormentumble upon • (toevallig) vindenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
20 dropping
n. het laten vallen/intrekken/tegen de vlakte gaan; het teruglopen, zakken; dat wat afgedropen is; weigering; het ergens van afzien; uitwerpselen
См. также в других словарях:
Sack — 1. Alte Säcke brauchen viel Flecke. – Winckler, IX, 57. 2. Alte Säcke näht man nicht mit Seide. – Eiselein, 538. 3. An einem neuen Sacke bleibt das Mehl hängen. Holl.: Aan nieuwe zakken blijft het meel hangen. (Harrebomée, II, 487b.) 4. An einem… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Rath — 1. A richtiger Roath: drei Bauern, sechs Stiefel. (Rott Thal.) 2. Alle wissen guten Rath, nur (der) nicht, der ihn nöthig hat. – Gaal, 1279; Körte, 4913; Simrock, 8104. Schwed.: Alla weta god råd förutan den i wåndan står. (Grubb, 19.) 3. Alles… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon